Het maakte niet uit waar je keek, overal waren groene dampen die je het idee gaven dat je in een mistig gebied rondzwierf. Omhoog kijken maakte geen verschil: de dampen leken er tot aan de hemel te zijn. De zon zorgde hier voor niet veel licht en het verbaasde Zoë niks dat hier bijna geen wolven te vinden waren. Het stonk er afgrijselijk, totdat je aan de geur gewend was geraakt. Dan liet je de geur in je neusgaten toe zonder kotsneigingen. En als je er een paar uurtjes bleef, rook het eigenlijk bést lekker.
En dat was Zoë's geval. Ze hing hier al sinds de ochtend rond en kon niet genoeg krijgen van de ondertussen lekkere geur. Haar hoofd was zo veel lichter en de groene dampen waren veel feller. Alles was veel mooier dan vanochtend.
Met haar ogen half gesloten lag ze op de grond en keek ze om zich heen. Haar tong hing voor een deel uit haar bek en af en toe drupte er een kwijldraad op de grond. Ze snoof nog een keer, en nog een keer. Het was heerlijk...