Het geluid van opspattend water werd luider. Langzaam maar zeker kwam Neala rustig aangelopen, slenterend in het ondiepe water. Haar staart ging sierlijk heen en weer waardoor er kringen ontstonden. Haar oren stonden fier naar voren en een vriendelijke glimlach sierde haar gezicht. Nu zou je zeggen dat ze ook echt zo vriendelijk was, maar Neala wist wel beter. Vanbinnen was ze hard en puur slecht, vandaar dat ze deze dag nu ook niet echt geweldig vond; de zon scheen helder en bijna nergens was er een goede plek waar er genoeg schaduw was. Enkel het water bracht nog een fijne verfrissing. Bruusk hielt ze halt, iets verderop aan de rand van de torenhoge waterval zag ze een witte gedaante. De vriendelijke glimlach verdween en maakte plaats voor een kleine grijns. Eindelijk zag ze eens leven in dit gebied. Het donkere bos waar ze 's nachts nog was geweest was verlaten. Zelf een huil kon er geen wolf naar toe lokken. Het gebied had iets eigenaardigs wat Neala wel mocht. Nu zat ze terug in het wat opener gebied, volgens haar weer eerder het goedzakjes gebied. Uiteindelijk verzette ze zich terug langzaam al slenterend door het water. Sierlijk sprong ze uit het water en schudde ze haar witte vacht half droog; de zon zou de rest wel doen. Er stond weer een vriendelijke glimlach op haar gezicht. Aan de gestalte van de wolf te zien moest het wel een teef zijn. Haar gezichtsuitdrukking zag er nogal somber uit, bijna verveeld. Neala hoorde nog net de diepe zucht, waarna ze snel zei: "Aan het vervelen?" Haar stem klonk eigenaardig, vriendelijk maar toch uitdagend. Vechten was ze niet meteen van plan te doen: de wolvin voor haar zag er ook niet echt een goedzakje uit. Wat Neala het meest opviel bij de wolvin voor haar waren haar felrode ogen die fel uitstaken op haar witte vacht. Ze hadden een sorrt van eigenaardige glans...